-
1 iemand te vlug af zijn
prendre qn. de vitesse————————être plus rapide que qn. -
2 iemand te vlug af zijn
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand te vlug af zijn
-
3 vlug
♦voorbeelden:vlug ter been zijn • be quick on one's feetiemand te vlug af zijn • be too quick for someone2 vlugge vingers • quick/nimble fingershij is niet vlug met betalen • he's none too quick at paying billsiets vlug doornemen/bekijken • glance over/through somethingvlug iets eten • have a quick snackje moet er vlug bij zijn • you have to be quick/fast (if you want it)hé, niet zo vlug • wait a minute!hij was er al vlug bij • he was quick at everythingvlug in rekenen • quick at sums -
4 vlug
♦voorbeelden:vlugger gaan lopen • presser le pasvlug ter been zijn • être ingambeje moet er vlug bij zijn • il faut se dépêcher (pour …)iemand te vlug af zijn • prendre qn. de vitessevlug naar huis! • à la maison, et en vitesse!vlug wat! • au trot!vlug met de pen zijn • avoir la plume agile -
5 jump
n. sprong; aanloop; huppel; spronglengte; korte reis; plotseling opschrikken--------v. springen; opschrikken; aanloop nemen; huppelen; even wegbrengen; weggaan, vluchten; met kracht pakken; eruit latenjump1[ dzjump] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:by jumps • sprongsgewijze————————jump23 opspringen ⇒ opschrikken, een schok krijgen♦voorbeelden:he jumped at him • hij sprong op hem toejump for joy • opspringen/dansen van vreugdejump to one's feet • opspringen→ jump off jump off/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:jump rope • touwtje springen -
6 gagner
gagner [gaanjee]2 winnen♦voorbeelden:gagner de quoi vivre • in zijn levensonderhoud kunnen voorzien3 y gagner • erop vooruitgaan, in iemands voordeel zijnil gagne à être connu • als je hem beter leert kennen, valt hij best meeon ne gagne rien à attendre • wachten helpt niet veelc'est toujours ça de gagné! • dat is alvast meegenomen!gagner en qualité • beter van kwaliteit zijn, wordengagner en profondeur • veel dieper, veel verder gaanla mer gagne sur la côte • de zee wint terrein op de kustII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 verkrijgen ⇒ verwerven, winnen4 bereiken ⇒ gaan naar, reiken tot5 zich meester maken van ⇒ bevangen, overmannen♦voorbeelden:gagner une maladie contagieuse • een besmettelijke ziekte oplopengagner de la place • ruimte winnengagner qn. à sa cause • iemand voor zijn zaak winnenla faim le gagnait • hij kreeg hongerle froid le gagna • hij werd door kou bevangenle vertige le gagna • hij werd plotseling duizelig♦voorbeelden:se laisser gagner • zich laten overhalen, verleidenv1) verdienen2) winnen4) verkrijgen, behalen5) bereiken, gaan (naar) -
7 af
afI 〈 bijwoord〉1 [m.b.t. een verwijdering] de2 [m.b.t. het uitgangspunt] à partir de3 [m.b.t. tijd] depuis4 [m.b.t. een nadering] vers♦voorbeelden:af en aan lopen • aller et veniraf en toe • de temps en tempseen eindje van de weg af • à une certaine distance de la route〈 figuurlijk〉 van iemand af zijn • être débarrassé de qn.van elkaar af zijn • être séparéje bent nog niet van me af • tu auras de mes nouvellesvan de brug af (gerekend) het derde huis • la troisième maison à partir du pontop de minuut af • exactement〈m.b.t. dier〉 af! • couché!iemand te vlug af zijn • être plus rapide que qn.II 〈 bijvoeglijk naamwoord〉1 [afgemat] éreinté2 [afgewerkt; uit] fini3 [sport en spel] éliminé♦voorbeelden: -
8 get/have a/the jump on someone
get/have a/the jump on someoneiemand vóór zijn, iemand te vlug af zijn -
9 vitesse
vitesse [vietes]〈v.〉1 snelheid♦voorbeelden:vitesse de défilement • afspeelsnelheidvitesse de pointe • topsnelheidvitesse de révolution • omloopsnelheidà grande vitesse, à pleine vitesse, à toute vitesse • in volle vaart, zo snel mogelijkgagner, prendre qn. de vitesse • iemand te vlug af zijnen vitesse! • vlug een beetje!changer de vitesse • (over)schakelenf1) snelheid2) versnelling -
10 gagner qn. de vitesse
gagner qn. de vitesse -
11 march
n. maart (derde maand in de algemene jaartelling)march1[ ma:tsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 mars2 opmars♦voorbeelden:————————march21 marcheren ⇒ opmarcheren, aanrukken♦voorbeelden:1 quick march! • voorwaarts mars!march on • in gelid opmarcherenmarch for peace • voor de vrede betogenmarch on a town • naar een stad oprukkenmarch past the officers • voor de officieren defilerenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
12 steal a march on someone
-
13 gagner, prendre qn. de vitesse
gagner, prendre qn. de vitesseDictionnaire français-néerlandais > gagner, prendre qn. de vitesse
-
14 weg
weg1〈de〉4 [doortocht] way♦voorbeelden:de grote weg • the main road, the motorwayeen kortere weg nemen • take a short cutopenbare weg • public highway/roadop de rechte/goede/verkeerde weg zijn • be on the right/wrong trackeen weg aanleggen • build a roadde weg afsnijden voor (onderhandelingen) • shut the door on (negotiations)de weg effenen voor iemand • pave the way for someonezijn eigen weg gaan • go one's own wayde weg weten • know the wayiemand de weg wijzen • show someone the wayaan de weg naar Delft • on the road to Delftflink aan de weg timmeren • be busy creating a distinct profile for oneselfzich op weg begeven • set/start outop weg gaan • set off (on a trip), set out (for), godat is de kortste/zekerste weg • that is the quickest/surest waylangs deze onsympathieke weg • even though I don't like this meanszich van slinkse wegen bedienen, slinkse wegen gaan • use devious ways and meansnieuwe wegen openen voor de handel • open new channels for tradenog een lange weg voor zich hebben/te gaan hebben • have a long way to go4 iemand de weg afsnijden • cut someone off, block someone's wayzich een weg banen • work/edge one's way through; 〈 met meer kracht〉 force/fight one's way through; 〈 in de wereld〉 carve one's (own) way (in the world)met zijn tijd/geld geen weg weten • not know what to do with one's time/money(iemand) in de weg staan • stand in someone's/the wayiemand iets in de weg leggen • put something in someone's way(voor) iemand uit de weg gaan • keep/get out of someone's way, avoid someoneproblemen uit de weg ruimen • get rid of/eliminate problemsiemand uit de weg ruimen • eliminate someone, get rid of someoneeen misverstand uit de weg helpen • clear up a misunderstanding————————weg2〈 bijwoord〉1 [afwezig; niet te vinden] gone2 [verrukt] crazy3 [verwijderd] away♦voorbeelden:de sleutel/de pijn/haar geld is weg • the key/pain/money is goneweg wezen! • 〈 plaats buiten〉 (let's) get away from here!; 〈 plaats binnen〉 (let's) get out of here!weg met … • away/down with …het heeft er veel van weg dat hij het met opzet deed • it looks very much as if he did it on purpose -
15 best
adj. beste--------adv. op zijn best--------n. best; feestkleding, uitgaanskleding--------v. winnen, de overhand hebben, overtreffenbest1[ best] 〈zelfstandig naamwoord; meestal the〉1 (de/het) beste2 beste kleren ⇒ beste/zondagse pak, paasbest♦voorbeelden:with the best of intentions • met de beste bedoelingento the best of my knowledge (and belief) • voor zover ik weet(have) the best of both worlds • het beste/gunstigste van twee dingen (combineren)bring out the best in someone • het beste in iemand doen uitkomendo/try one's (very) best • z'n (uiterste) best doenlook one's best • er uitstekend uitzienmake the best of • het beste maken vanbest of all • het beste/leukste (van alles/allemaal)the best of it • het beste/mooiste van alI am not at my best on Monday mornings • ik ben 's maandagsmorgens niet op mijn best(even) at the best of times • (zelfs) onder de gunstigste omstandighedenhe can still play golf with the best • bij het golfen staat hij z'n mannetje nogall the best! • het beste!2 he wore his (Sunday) best • hij had zijn beste/zondagse kleren aan¶ get/have the best of someone • iemand te slim/vlug af zijn, het winnen van iemandget/have the best of it • de overhand krijgen/hebbengive of one's best • zijn uiterste best doensix of the best • stokslagen, met de latit is (all) for the best • het komt allemaal wel goed→ bad bad/————————best2〈bijvoeglijk naamwoord; overtreffende trap van good〉1 best♦voorbeelden:1 best bib and tucker • beste pak, mooiste klerenplay one's best card • zijn hoogste/beste troeven uitspelenput one's best foot forward • zijn beste beentje voorzettenput one's best leg foremost • zich haastenthe best part (of) • het merendeel/grootste deel (van)————————best3〈bijwoord; overtreffende trap van well〉2 meest♦voorbeelden:you'd best go home • je zou 't beste naar huis kunnen gaanbest before • ten minste houdbaar totas best one can/may • zo goed en zo kwaad als men kanlike/love best • het meest houden van -
16 sharp
n. Sharp Corporation, Japans bedrijf (opgericht in Japan door Tokuji Hayakawa in 1912) met kantoren en bedrijven over de gehele wereld, fabrikant van elektronische elementen voor persoonlijk en bedrijfsgebruiksharp12 → sharper sharper/————————sharp2I 〈bijvoeglijk naamwoord; sharpness〉1 scherp ⇒ spits, puntig2 schril ⇒ duidelijk/scherp uitkomend/afstekend3 abrupt ⇒ plotseling, steil, sterk4 bijtend ⇒ doordringend, snijdend5 scherp ⇒ pikant, sterk7 streng ⇒ vinnig, bijtend8 scherpzinnig ⇒ bijdehand, pienter, vlug9 geslepen ⇒ sluw, gewiekst, gehaaid♦voorbeelden:a sharp knife • een scherp mesa sharp image • een scherp/duidelijk beeld3 a sharp fall/rise in prices • een plotselinge/scherpe daling/stijging van de prijzena sharp turn to the right • een scherpe bocht naar rechtsa sharp voice • een scherpe/schelle stema sharp wind • een snijdende windsharp sauce • pikante sausa sharp reproof • een scherp/hard verwijthave a sharp tongue • een scherpe tong hebbenbe sharp with someone • iemand hard aanpakkensharp ears • scherpe/waakzame orenkeep a sharp look-out • scherp uitkijkensharp at maths • goed in wiskundebe too sharp for someone • iemand te slim af zijnhe's got a sharp eye for detail • hij heeft een goed oog voor detailsa sharp appetite • een stevige eetlustsharp practice • oneerlijke praktijken, een vuil zaakjeas sharp as a razor • buitengewoon intelligent1 (-)kruis♦voorbeelden:1 C sharp • C-kruis, do kruis, cisF sharp • F-kruis, fa kruis, fis————————sharp3〈bijwoord; sharper〉1 → sharpsharp/2 stipt ⇒ precies, klokslag4 scherp♦voorbeelden:¶ look sharp! • schiet op, haast je! -
17 get/have the best of someone
get/have the best of someoneiemand te slim/vlug af zijn, het winnen van iemand -
18 hand
♦voorbeelden:op handen en voeten lopen, kruipen • marcher à quatre pattesin andere handen komen • changer de mainaan de beterende hand zijn • être en voie de guérisoneen gelukkige hand van gooien hebben • avoir la main chanceuseeen gemakkelijke hand van uitgeven hebben • dépenser sans compterdie zaak is in goede handen • cette affaire est en bonnes mainsgouden handen hebben • avoir des doigts de féemet harde hand opvoeden • élever à la dure(iemand) de helpende hand bieden • tendre une main secourable (à qn.)bevelen van hoger hand • ordres qui viennent d'en hautvan hoger hand is besloten dat • les autorités ont décidé que〈 figuurlijk〉 de laatste hand aan iets leggen • mettre la dernière main à qc.niet met lege handen komen • ne pas arriver les mains vides〈 figuurlijk〉 iets uit de losse hand doen • faire qc. par-dessus la jambemet losse handen rijden • rouler sans les mainsiemand de reddende hand toesteken • tendre la perche à qn.de sterke hand • (les agents de) la force publiquede politiek van de toegestoken hand • la politique de la main tenduemet vaste hand • d'une main assuréemet vaste, krachtige hand regeren • gouverner avec poignein vertrouwde handen zijn • être entre bonnes mainsde vlakke hand • la paumedat kost handen vol geld • ça coûte une (petite) fortunein vreemde handen overgaan • passer en d'autres mainsde handen vrij hebben • avoir les coudées franches〈 figuurlijk〉 iemand de vrije hand laten • donner carte blanche à qn.aan de winnende hand zijn • être en train de gagner〈 figuurlijk〉 de handen van iemand aftrekken • abandonner qn. à son sort〈 figuurlijk〉 de handen van iets aftrekken • se détourner de qc.〈 figuurlijk〉 iemand de handen binden • lier les mains à qn.iemand de hand drukken, geven, schudden • donner une poignée de main à qn.iemand de hand op iets geven • donner sa parole à qn.zij kunnen elkaar de hand geven • ils peuvent se donner la main〈 figuurlijk〉 de hand in iets hebben • être mêlé à qc.〈 figuurlijk〉 de hand aan iets houden • observer (scrupuleusement) qc.de hand op iets, iemand leggen • mettre la main sur qc., qn.de hand lezen • lire (dans) les lignes de la mainde hand met iets lichten • 〈 't niet zo nauw nemen〉 prendre qc. à la légère; 〈 zich ervan afmaken〉 bâcler qc.hij heeft de handen los aan zijn lijf zitten • il n'a pas les bras gourds〈 figuurlijk〉 zijn hand niet voor iets omdraaien ↓ faire qc. les doigts dans le nez〈 figuurlijk〉 de hand(en) tegen iemand opheffen • lever la main contre qn.iemand de hand reiken, toesteken • tendre la main à qn.; 〈 helpen〉 donner un coup de main à qn.de hand aan de ploeg, aan het werk slaan • se mettre à l'ouvragezijn handen niet thuis kunnen houden • 〈 slaan〉 avoir la main leste; 〈 betasten〉 avoir la main baladeuse; 〈 stelen〉 laisser traîner ses mains partout〈 figuurlijk〉 iemand de handen vullen • graisser la patte à qn.〈 figuurlijk〉 iemands handen zalven • graisser la patte à qn.mijn hand erop! • c'est promis!handen omhoog! • haut les mains!streng de hand houden aan de voorschriften • être à cheval sur le règlementhanden thuis! • bas les pattes!〈 figuurlijk〉 iemand iets aan de hand doen • suggérer qc. à qn.hand aan (in) hand gaan • marcher la main dans la main〈 figuurlijk〉 iets achter de hand hebben • avoir qc. en réserve〈 figuurlijk〉 iets bij de hand nemen • entreprendre qc.〈 figuurlijk〉 iets bij de hand hebben • avoir qc. à portée de la mainin de handen klappen • battre des mainsin handen vallen van de politie • tomber aux mains de la policegoed, gemakkelijk in de hand liggen • être maniablezijn toekomst is in mijn handen • son avenir est entre mes mainsiemand iets in handen spelen • faire passer discrètement qc. à qn.iets met het bewijs in handen aantonen • démontrer qc. preuves en main〈 figuurlijk〉 iemand in handen vallen • tomber entre les mains de qn.〈 figuurlijk〉 iemand iets in handen geven • confier qc. à qn.hij wil met de hand aan de hemel reiken • il veut décrocher la lunemet de handen werken • travailler de ses mains〈 figuurlijk〉 met de hand op het hart iets verklaren • déclarer qc. la main sur le coeurmet de hand genaaid • cousu (à la) mainzich met hand en tand verzetten • se défendre comme un lion〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand stellen • manipuler qn.〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand zetten • mettre qn. dans sa pocheiets om handen hebben • avoir qc. à faire〈 figuurlijk〉 iets onder handen hebben • travailler à qc.〈 figuurlijk〉 iemand onder handen nemen • passer un savon à qn.op (met) de hand wassen • laver à la mainde hand op de knip houden • être près de ses soushand over hand toenemen • aller en augmentantiemand iets ter hand stellen • remettre qc. à qn. (en mains propres)iemand het werk uit de handen nemen • décharger qn. d'un travailer komt niets uit zijn handen • il n'arrive à rien (de bon)uit de hand eten • 〈letterlijk; m.b.t. dieren〉 accepter la nourriture dans la main de qn.; 〈 figuurlijk〉 manger dans la mainuit de eerste hand • de première mainvlug van de hand gaan • se vendre comme des petits painsiets van de hand doen • écouler qc.van hand tot hand gaan • passer de main en maingeen hand voor iemand, iets uitsteken • ne pas lever le petit doigt pour aider qn., faire qc.hij heeft er geen hand naar uitgestoken • il n'y a pas touchéhet zijn twee handen op één buik • ils s'entendent comme larrons en foire¶ wat is er daar aan de hand? • qu'est-ce qui se passe?alsof er niets aan de hand was • comme si de rien n'étaitiets in de hand werken • aider à qc.dat werkt misdaad in de hand • c'est une incitation au crimeiemand op zijn hand krijgen • mettre qn. de son côtéop iemands hand zijn • être du côté de qn.op handen zijn • être imminentvan de hand in de tand leven • vivre au jour le joureen voorstel van de hand wijzen • repousser une propositionbeschuldigingen van de hand wijzen • rejeter des accusationseen uitnodiging van de hand wijzen • décliner une invitation→ link=vogel vogel -
19 quick
adj. snel; vlug; sneldenkend; snel begrijpend; vloeibaar; levendig--------adv. snel; met grote snelheid, vlug--------n. levende mensen; levend; snel; gevoelige plekkenquick1[ kwik] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 hart ⇒ kern, essentie♦voorbeelden:2 cut someone to the quick • iemand in zijn hart raken, iemands gevoelens diep kwetsen————————quick2〈bijvoeglijk naamwoord; quickness〉1 snel ⇒ gauw, vlug2 gevoelig ⇒ vlug (van begrip), scherp♦voorbeelden:quick march! • voorwaarts/ingerukt mars!in quick succession • snel achter elkaarhe is quick to take offence • hij is gauw beledigd‘Have a drink?’ ‘Yes, I'll take a quick one’ • ‘Wat drinken?’ ‘Ja, een snelle dan’〈 slang〉 quick on the draw/uptake • sneldenkend/doorziend, flitsend————————quick31 vlug ⇒ gauw, snel♦voorbeelden:we all want to get rich quick • we willen allemaal snel rijk worden -
20 leg
n. voet; been; gedeelte (bij een wedstrijd); meeteenheid bij vliegen--------v. benen, vlug lopen; zich het vuur uit de sloffen lopenleg15 〈 benaming voor〉 gedeelte (van groter geheel) ⇒ etappe 〈 van reis, wedstrijd e.d.〉; estafetteonderdeel; manche 〈 van wedstrijd〉♦voorbeelden:get someone back on his legs • iemand er weer bovenop helpenkeep one's legs • zich staande houdenpull someone's leg • iemand voor de gek houdenshake a leg • opschietennot have a leg to stand on • geen poot hebben om op te staanstand on one's own legs • op eigen benen staantake to one's legs • zich uit de voeten makenwalk one's legs off • zich het vuur uit de sloffen lopenwalk someone off his legs • iemand laten lopen tot hij erbij neervaltbe all legs • uit zijn krachten gegroeid zijnoff one's legs • zijn gemak ervan nemendbe (up) on one's legs • op de been zijn3 schenkel♦voorbeelden:♦voorbeelden:————————leg2〈werkwoord; legged〉♦voorbeelden:
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Hand — 1. Alle Händ voll to dohne, seggt de ol Zahlmann1, on heft man êne. (Insterburg.) – Frischbier2, 1469. 1) Der Name eines Feldwächters in Insterburg. 2. Alten Händen hilft kein Nagelschminken. – Laus. Magazin, XXX, 251. Russisch Altmann V, 85. 3.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Glück — 1. Am Glück ist alles gelegen. Frz.: Il n y a qu heure et malheur en ce monde. Lat.: Fortuna homini plus quam consilium valet. 2. Bâr d s Glück hat, fürt di Braut hem. (Henneberg.) – Frommann, II, 411, 141. 3. Bei grossem Glück bedarf man gute… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon